Kern
Het Hof ‘s-Hertogenbosch heeft zich op 10 april 2018 uitgelaten over de zorgplicht van de assurantietussenpersoon ten aanzien van onderverzekering bij (in dit geval) een inboedelverzekering en een opstalverzekering. Ten aanzien van de inboedelverzekering oordeelt het hof dat er geen sprake was van schending van deze zorgplicht, omdat het niet aan de assurantietussenpersoon was om jaarlijks de waarde van de inboedel te bepalen. Verzekerde droeg daarin een eigen verantwoordelijkheid, aldus het hof. Ten aanzien van de opstalverzekering oordeelt het hof dat er wél sprake is van schending van de zorgplicht van de assurantietussenpersoon, nu in dat geval een proactieve(re) houding van haar mocht worden gevergd. Voorts speelt er tussen partijen nog een discussie over de hoogte van de te vergoeden schade.
Feiten en achtergrond
Appellant (verzekerde) heeft een inboedelverzekering en een opstalverzekering afgesloten via geïntimeerde als assurantietussenpersoon. Als gevolg van een brand in de aangelegen stal/opstal van de directe buren is de woning inclusief bijgebouwen en de zich daarin bevindende inboedel van verzekerde verloren gegaan. In de gecombineerde verzekeringspolis (art. 6 lid 2 sub a van de polisvoorwaarden) is bepaald dat in geval van onderverzekering (als het verzekerde bedrag lager is dan de berekende waarde onmiddellijk vóór de gebeurtenis) de schade gedeeltelijk wordt vergoed. De verhoging tussen de uitkering en de schade is in dat geval gelijk aan de verhouding tussen het verzekerde bedrag en de berekende waarde.
Door de expert van verzekeraar wordt vastgesteld dat het totaal aan verzekerde bedragen voor de opstallen neerkomt op € 406.200,- en de totale herbouwwaarde op € 1,495.425,-. Het dekkingspercentage van de verzekerde bedragen ten opzichte van de herbouwwaarde is daarmee berekend op 27,2%. Verzekerde kiest voor herbouw, maar omdat er volgens verzekeraar sprake is van onderverzekering wordt slechts een beperkt bedrag uitgekeerd, zij het dat de verzekeraar – volgens verzekerde – uit coulance nog het maximaal verzekerde bedrag heeft uitgekeerd. Verzekerde stelt daarop de assurantietussenpersoon aansprakelijk voor de schade die hij lijdt ten gevolge van de onderverzekering, zowel bij de inboedelverzekering als bij de opstalverzekering. Dit leidt uiteindelijk tot de onderhavige procedure.
Waar het in appel over gaat
In appel gaat het in essentie om drie vragen: (i) was er sprake van onderverzekering, (ii) is de assurantietussenpersoon tekortgeschoten in de nakoming van zijn zorgplicht jegens verzekerde, en (iii) wat is de schade? De eerste twee vragen worden door het hof per verzekering behandeld.
Inboedelverzekering
Ten aanzien van de inboedelverzekering oordeelt het hof, net als de rechtbank, dat er geen sprake is van onderverzekering van de inboedel. Verder overweegt het hof dat – zo er al sprake was van onderverzekering – dat niet de conclusie rechtvaardigt dat de assurantietussenpersoon een verwijt te maken is van het ontstaan van de beweerde onderverzekering. Volgens het hof was het niet aan de assurantietussenpersoon om jaarlijks de waarde van de inboedel te bepalen. Van de assurantietussenpersoon kan niet worden verlangd te adviseren over (wijzigingen in) een situatie waar zij niet van op de hoogte is. Bij dit oordeel weegt het hof ook mee dat verzekerde in 2012 nog een inboedelwaardemeter is toegezonden, die door verzekerde niet is ingevuld (waardoor de garantie voor onderverzekering verviel) en dat door de verzekeraar ook is gevraagd of de huidige polis nog aansloot bij zijn persoonlijke situatie, waarop verzekerde niet heeft geantwoord.
Opstalverzekering
Ten aanzien van de opstalverzekering is het hof wél overtuigd van onderverzekering. Het hof acht deze stelling onvoldoende gemotiveerd weersproken door de assurantietussenpersoon die in dat kader enkel verwijst naar de eerdergenoemde polisvoorwaarden over onderverzekering en volstaat met een betwisting van de coulance-vergoeding van de verzekeraar (volgens haar zou meer uitgekeerd zijn omdat géén sprake was van onderverzekering). Dat geldt temeer nu van de assurantietussenpersoon van verzekerde (wat zij nog steeds is) verwacht mag worden dat zij het schadedossier kent, althans in elk geval eenvoudig bij verzekeraars kan opvragen, aldus het hof.
In het (voorwaardelijk) incidenteel appel overweegt het hof naar vaste rechtspraak (zie o.a. ECLI:NL:HR:2016:336 en (wat betreft de overwegingen zeer vergelijkbaar) ECLI:NL:RBLIM:2015:3887) dat, als het gaat om zorgplichten rondom onderverzekering van opstallen, van de assurantietussenpersoon gevergd wordt dat deze proactief tegen onderverzekering blijft waken en (ook) dat deze dit periodiek controleert. De aard en omvang van de gevolgen van onderverzekering kunnen groot zijn. De klant zal hier niet altijd op bedacht zijn, maar van de assurantietussenpersoon mag wel worden verwacht dat die beroepshalve bekend is met dit fenomeen. Bovendien is onderverzekering in beginsel vrij eenvoudig te controleren via een periodieke controle, aldus het hof. Deze plicht tot periodieke controleren op het punt van onderverzekering, zo gaat het hof verder, wordt niet opgeheven door een eenmalig advies van de assurantietussenpersoon om over te gaan tot taxatie ter voorkoming van onderverzekering (zoals door de assurantietussenpersoon was gesteld maar door verzekerde werd betwist).
De feiten in het onderhavige geval, waaronder het feit dat partijen enkele jaren terug concrete afspraken hadden gemaakt over het laten uitvoeren van een taxatie in verband met verbouwingswerkzaamheden, rechtvaardigen volgens het hof de conclusie dat de assurantietussenpersoon deze toets niet doorstaat en zij aldus is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende zorgplicht. Hiermee deelt het hof het oordeel van de rechtbank in eerste aanleg.
De schade
Vervolgens gaat het in appel over de vraag hoe de schade van verzekerde berekend moet worden. Het hof stelt hierbij voorop dat als algemeen uitgangspunt geldt dat verzekerde zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de assurantietussenpersoon haar zorgplicht niet zou hebben geschonden. Met andere woorden: wanneer de assurantietussenpersoon wel jaarlijks zou hebben gecontroleerd of er sprake is van onderverzekering en verzekerde zou hebben gewezen op de noodzaak van een taxatie ter voorkoming van onderverzekering. Volgens het hof moet het er vervolgens voor worden gehouden dat de door de expert vastgestelde herbouwwaarde dan zou zijn getaxeerd en verzekerde (onder dezelfde voorwaarden) zou zijn verzekerd. Uitgaande van het indemniteitsbeginsel (op grond waarvan de totale uitkering nooit meer mag zijn dan de werkelijk bestede kosten aan herstel of herbouw) oordeelt het hof dat de te vergoeden schade dan alleen het bedrag is dat (boven het nog te besteden restant van de uitgekeerde som) nodig is om de herbouw te (laten) voltooien. Om dit te achterhalen gelast het hof een deskundigenonderzoek. De door de assurantietussenpersoon te betalen schadevergoeding moet dus nog worden vastgesteld.
Ten slotte
In deze zaak verlangde het hof van de assurantietussenpersoon een proactievere houding ten aanzien van onderverzekering bij de opstalverzekering. Volgens het hof had de assurantietussenpersoon nagelaten proactief te waken voor onderverzekering en ook geen periodieke controle uitgevoerd. Daar kwam bij dat de assurantietussenpersoon de verzekerde in ieder geval de laatste jaren niet meer had gewezen op het risico van onderverzekering bij het uitblijven van een taxatie.
Bij een inboedelverzekering is het samenstel van verzekerde objecten doorgaans aan meer verandering onderhevig. Het hof noemt in verband met de gestelde onderverzekering bij de inboedelverzekering expliciet dat het (in dit geval) gaat om (wijzigingen in) een situatie waar de assurantietussenpersoon “niet van op de hoogte is“. Bovendien stelt het hof vast dat de verzekerde geen gebruik had gemaakt van een tool die juist onderverzekering beoogde te voorkomen, en dat de assurantietussenpersoon ook nog vergeefs had geïnformeerd of er wijzigingen waren.