Herindiensttreding na opzegging door de werknemer

Artikel 7:667 lid 4 BW bepaalt dat voor de beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voorafgaande opzegging nodig is indien die arbeidsovereenkomst:

1. volgt op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen dezelfde partijen; en
2. tussen beide arbeidsovereenkomsten een periode van maximaal drie (3) maanden is gelegen; en
3. de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd niet is geëindigd door rechtsgeldige opzegging of door ontbinding door de rechter.

De Hoge Raad heeft op 20 december 2013 een arrest gewezen met betrekking tot de interpretatie van de hierboven onder 3. genoemde voorwaarde en heeft bepaald dat een opzegging door de werknemer in dit kader geen rechtsgeldige opzegging vormt.

Het arrest draait om een werknemer die zijn arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had opgezegd, vanwege een nieuwe arbeidsovereenkomst met een derde. Binnen een maand na het einde van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bedacht de werknemer zich echter en keerde hij terug bij zijn oude werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van een jaar. Deze arbeidsovereenkomst werd door partijen eenmaal verlengd voor de duur van een jaar. Vervolgens deelde de werkgever de werknemer mede dat de arbeidsovereenkomst niet nogmaals zou worden verlengd en dat deze dus van rechtswege zou eindigen. De werknemer was het daar niet mee eens en stelde met een beroep op artikel 7:667 lid 4 BW, dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd had moeten worden opgezegd, nu zijn opzegging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd niet kwalificeerde als rechtsgeldige opzegging in de zin van dit artikel.

De Hoge Raad volgt de werknemer in dit standpunt onder verwijzing naar de uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 7:667 lid 4 BW blijkende ratio achter die bepaling. Die ratio komt neer op het bieden van ontslagbescherming (door middel van toetsing door rechter/UWV) in die situaties waar geen ontslagbescherming (i.e. toetsing door rechter/UWV) heeft bestaan ten tijde van beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Omdat bij de beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd door opzegging door de werknemer geen toetsing plaatsvindt door rechter of UWV, zal die toetsing dus volgens de Hoge Raad alsnog moeten plaatsvinden indien een opvolgende arbeidsovereenkomst wordt gesloten en de werkgever deze wenst te beëindigen.

Conclusie

Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd volgend op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zal uitsluitend daadwerkelijk van rechtswege eindigen na het verstrijken van de overeengekomen duur, indien:

• tussen beide arbeidsovereenkomsten een periode van meer dan drie maanden is gelegen; of
• de voorgaande arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd door opzegging door de werkgever of door ontbinding is geëindigd.

Het bovenstaande kan betekenen dat de voorheen zeer gangbare pro forma ontbindingsprocedure een beetje in ere zal worden hersteld. Voorheen is wel gesteggel geweest over de vernietiging van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingsovereenkomst omdat die – beweerdelijk contra legem – de werknemer zou onthouden van toegang tot de rechter, maar die discussie is nooit eensluidend beslist. Wellicht herleeft ook deze discussie nu weer.

Klik hier voor de hele uitspraak

Dit artikel is geschreven door:

Stella Evers

Volg ons op

Laatste nieuws