De voorzieningenrechter van Rechtbank Oost-Brabant heeft op 16 oktober 2014 een verzoek van een importeur van hardware en software tot het leggen van beslag onder zichzelf ten laste van Stichting de Thuiskopie toegewezen[1]. De voorzieningenrechter achtte het voorshands voldoende aannemelijk dat de AMvB, op basis waarvan de thuiskopieheffing wordt berekend, onverbindend is als gevolg waarvan de importeur een vordering op Stichting de Thuiskopie heeft als grondslag voor het eigenbeslag.
Stichting de Thuiskopie is een collectieve beheersorganisatie, die is aangewezen voor de inning en verdeling van de zogenaamde thuiskopieheffing. Door middel van de thuiskopieheffing krijgen houders van auteursrechten een vergoeding voor de privékopieën die in Nederland worden gemaakt. Op grond van de AMvB van 23 oktober 2012 wordt de thuiskopieheffing geheven op onder meer smartphones, tablets, pc’s en laptops.
In deze zaak gaat het om een importeur die thuiskopievergoeding aan Stichting de Thuiskopie is verschuldigd en voor de betaling van de thuiskopieheffing een contract met Stichting de Thuiskopie heeft gesloten, maar is gestopt met betalen sinds de uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak ACI-Adam.[2] In die uitspraak is beslist dat bij de thuiskopieheffing geen rekening mag worden gehouden met privékopieën die worden gemaakt uit ongeoorloofde bron, terwijl de Nederlandse thuiskopievergoeding daarvoor juist (deels) voor bedoeld is. [zie BirdBuzz artikel van 22 april 2014 ‘Hof van Justitie oordeelt over de Nederlandse privékopie’]. De importeur is op grond hiervan van mening dat de Nederlandse thuiskopieheffing in strijd is met Europees recht en daarom niet hoeft te worden betaald. Al hetgeen hij eerder aan thuiskopieheffingen heeft voldaan, is daarmee volgens hem onverschuldigd betaald (artikel 6:203 BW). Stichting de Thuiskopie betoogt echter dat de AMvB nog steeds verbindend is en dat de importeur bovendien ook contractueel verbonden is de thuiskopieheffing te betalen.
De importeur bevindt zich daarmee in een situatie waarin er aan de ene kant rekeningen blijven binnenstromen van Stichting de Thuiskopie, maar aan de andere kant de kans zeer wel aanwezig is dat de grondslag voor de Nederlandse thuiskopieheffing (de hierboven genoemde AMvB) uiteindelijk onverbindend wordt verklaard wegens strijd met Europees recht en dat Stichting de Thuiskopie vervolgens niet de middelen zal hebben om de door haar onterecht ontvangen heffingen terug te betalen. Stichting de Thuiskopie betaalt de ontvangen heffingen namelijk door aan de verschillende rechthebbenden(organisaties) die aanspraak maken op de vergoeding.
Om zijn verhaalsmogelijkheden te verbeteren, voor het geval in de hoofdzaak inderdaad vast komt te staan dat Stichting de Thuiskopie de thuiskopieheffing moet terugbetalen, verzoekt de importeur de voorzieningenrechter conservatoir beslag te mogen leggen op de vordering die Stichting de Thuiskopie heeft op de importeur zelf. Met andere woorden: de importeur verzoekt verlof tot het leggen van conservatoir eigenbeslag, zoals geregeld in artikel 724 Rv.
Om (zoals uit artikel 700 Rv volgt: summierlijk) te kunnen beoordelen of de importeur een vordering tot terugbetaling van de reeds betaalde heffingen toekomt die als grondslag kan dienen voor het eigenbeslag, moet de voorzieningenrechter beoordelen of het aannemelijk is dat de rechtsgrond voor de betaling van de heffing (AMvB) in de hoofdzaak zal komen te vervallen. Hij maakt daarbij de volgende nuancerende opmerkingen vanuit procesrechtelijk perspectief:
“In het in dit geval onderliggende geschil spelen feitelijke en rechtsvragen, die zich zeker niet alle lenen voor een stellige beantwoording in deze beslagprocedure. (…) De voorzieningenrechter geeft een voorlopige waardering van de vordering van [de importeur]. Enige onzekerheid daaromtrent staat niet aan verlofverlening in de weg. Bij de beslissing moet immers in aanmerking worden genomen dat een conservatoir beslag dient om de verhaalsmogelijkheid van de vordering voor het geval deze in de hoofdzaak juist mocht blijken te waarborgen. Bij de beslissing omtrent verlofverlening worden ook relevante belangen gewogen. Dat alles geschiedt tegen de achtergrond dat in geval de uitkomst van de hoofdzaak mocht zijn dat [de importeur] achteraf ten onrechte conservatoir beslag blijk[t] te hebben gelegd, er de correctie is in aansprakelijkheid van [de importeur] voor de door dat beslag aan de zijde van [Stichting de Thuiskopie] ontstane schade.”[3]
Na deze nuanceringen en voorbehouden laat de voorzieningenrechter (uiteraard nog steeds ‘voorshands’) niet veel van het Nederlandse thuiskopiesysteem over.
Zo valt volgens de voorzieningenrechter, onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie in de zaak ACI-Adam, niet uit te sluiten dat de AMvB waarin de Nederlandse thuiskopievergoedingen zijn vastgesteld, zal sneuvelen:
“De voorzieningenrechter merkt op dat de argumentatie van het Hof zich niet beperkt tot puur juridisch technische aspecten van de uitleg van de richtlijn, die zich door scherpzinnige juristen misschien nog zouden laten repareren, zonder dat het verder veel praktische gevolgen heeft. De overwegingen van het Hof kunnen moeilijk anders worden begrepen dan dat het oordeelt dat de met ingang van 1 januari 2013 in Nederland in werking getreden regeling op fundamentele punten verkeerd is en dat burgers sindsdien vermoedelijk concreet onrecht is gedaan.”[4]
De voorzieningenrechter merkt ook op dat hij vanuit praktisch oogpunt wel begrijpt dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie na het ACI Adam-arrest heeft gezegd dat de AMvB tot het moment van de benodigde aanpassing van kracht blijft, maar hij voegt daaraan toe dat dat nog niet betekent “dat het uiteindelijk ook in rechte het juiste zal blijken te zijn“.[5]
Het verweer van Stichting de Thuiskopie dat de importeur tevens contractueel is gebonden om de thuiskopieheffing te betalen wordt door de voorzieningenrechter verworpen. Het gaat hier namelijk niet om een “spontaan vrijelijk gesloten overeenkomst“[6], maar om een contract dat tot stand is gekomen ter uitvoering van de thuiskopieregeling en met het doel om het daaruit volgende betalingsverkeer te regelen. De voorzieningenrechter acht het voorts aannemelijk dat indien de AMvB als basis voor het contract wordt aangetast, dit ook gevolg zou hebben voor de mogelijkheid een beroep te doen op de contractuele beperkingen, zoals het verrekenings- en opschortingsverbod. De voorzieningenrechter laat het echter open op welke rechtsgrond(en) de specifieke bedingen uit het contract zouden kunnen stranden.[7]
Ook interessant zijn voorts de overwegingen van de voorzieningenrechter ten aanzien van het verweer van Stichting de Thuiskopie dat het onverbindend verklaren van de AMvB geen terugwerkende kracht heeft en het betoog dat uitsluitend de Staat de gevolgen zou moeten dragen van eventuele onrechtmatige wetgeving. De voorzieningenrechter overweegt dat als en voorzover de AMvB onverbindend wordt verklaard, de grondslag voor de betaalde thuiskopieheffingen vanaf 1 januari 2013 komt te vervallen.[8] Daarnaast heeft de importeur de keuze of hij Stichting de Thuiskopie op basis van onverschuldigde betaling aanspreekt tot betaling en/of de Staat op grond van onrechtmatige daad.[9] De voorzieningenrechter gaat tot slot nog uitgebreid in op de vraag of de importeur in dit geval het vereiste belang bij eigenbeslag heeft, en beantwoordt deze vraag bevestigend.
De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat het vorderingsrecht van de importeur summierlijk kan worden aangenomen, omdat voldoende aannemelijk is dat de AMvB uiteindelijk onverbindend zal worden verklaard. Daarmee is er voldoende grond voor het eigenbeslag van de importeur ter waarborging van haar (in de bodemprocedure nog vast te stellen) vordering tot terugbetaling van de heffingen.
Gelet op de beslissing van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag in de zaak Thuiskopie/Acer[10], is deze beslissing de tweede voorlopige voorziening waarin de verwachting wordt uitgesproken dat het thuiskopiesysteem een bodemprocedure niet zal overleven.
[1] Voorzieningenrechter Rechtbank Oost-Brabant 16 oktober 2014, ECLI:NL:RBOBB:2014:6275.
[2] HvJ EU 10 april 2014, IEPT20140410.
[3] Voorzieningenrechter Rechtbank Oost-Brabant 16 oktober 2014, r.o. 4.1.
[4] Voorzieningenrechter Rechtbank Oost-Brabant 16 oktober 2014, r.o. 4.7.
[5] Voorzieningenrechter Rechtbank Oost-Brabant 16 oktober 2014, r.o. 4.6.
[6] Voorzieningenrechter Rechtbank Oost-Brabant 16 oktober 2014, r.o. 4.4.
[7] Voorzieningenrechter Rechtbank Oost-Brabant 16 oktober 2014, r.o. 4.5.
[8] Voorzieningenrechter Rechtbank Oost-Brabant 16 oktober 2014, r.o. 4.12.
[9] Voorzieningenrechter Rechtbank Oost-Brabant 16 oktober 2014, r.o. 4.13.
[10] Voorzieningenrechter Rechtbank Den Haag 22 november 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:16526 (Thuiskopie/Acer).