De Hoge Raad heeft afgelopen vrijdag een belangrijk arrest (ECLI:NL:HR:2014:735) gewezen in de zaak tussen Norma en NL Kabel (een branchevereniging van kabelexploitanten).
In de jaren zeventig is de kabel in Nederland opgekomen als distributiekanaal voor radio- en televisieprogramma’s (“RTV-programma’s”). Aanvankelijk gebeurde dat doordat kabelexploitanten door omroepen in de ether uitgezonden en voor het publiek toegankelijke RTV-programma’s opvingen om deze verder te verspreiden. Deze verdere verspreiding kwalificeerde als “heruitzending” waarvoor uitvoerende kunstenaars, naast de vergoeding van de “primaire” uitzending door de omroepen via de ether, recht op een vergoeding hadden van de kabelexploitanten.
Sinds 11 december 2006 verkrijgen de kabelexploitanten de RTV-programma’s via een nieuwe weg. De omroepen zetten de RTV-programma’s klaar in de “Media Gateway” in Hilversum. Vervolgens kunnen de kabelexploitanten de RTV-programma’s in de Media Gateway “ophalen” en via de kabel distribueren naar het publiek.
Geen heruitzenden, geen vergoeding
Volgens Norma zijn de kabelexploitanten ook voor het doorgeven van RTV-programma’s via deze nieuwe weg een vergoeding verschuldigd. De Hoge Raad laat de uitspraak van het hof echter in stand en stelt voorop dat van “doorgifte via de kabel” (en van “heruitzenden”) geen sprake kan zijn indien daar geen primaire openbaarmaking aan vooraf is gegaan. Volgens de Hoge Raad is bij doorgifte via de nieuwe weg geen sprake van een primaire openbaarmaking omdat de programmadragende signalen die de omroepen via de Media Gateway aan de kabelexploitanten aanleveren niet op zodanige wijze aan het algemene publiek ter beschikking zijn gesteld dat dit publiek toegang heeft tot de daarin vervatte programma’s. Het publiek kan die toegang pas krijgen na doorgifte van die signalen via de kabel. Het aanleveren van RTV-programma’s via de Media Gateway door de omroepen valt derhalve niet als ‘mededeling aan het publiek’ aan te merken. De Hoge Raad overweegt dat het hierbij gaat om het begrip zoals uitgelegd door het HvJEU, aangezien het begrip “(mededeling aan) het publiek” ook voor naburige rechten is geharmoniseerd.
Vermoeden van overdracht aan producent
Daarnaast was aan de orde of het recht om toestemming voor heruitzending te geven toekomt aan de uitvoerende kunstenaars of aan de producenten van televisieprogramma’s. In het laatste geval kan Norma namelijk niet ten behoeve van de uitvoerende kunstenaars optreden. Volgens de Hoge Raad wordt een uitvoerende kunstenaar op grond van art. 45d Auteurswet (“Aw”) (jo. art. 4 Wet op de naburige rechten (“WNR”)) geacht zijn exploitatierechten aan de producent van het programma te hebben overgedragen, met als gevolg dat de uitvoerende kunstenaar zijn hoedanigheid van “rechthebbende” in de zin van art. 14a WNR verliest en dat elke rechtsverhouding tussen de kunstenaar en Norma als bedoeld in dat artikel wordt verbroken. Dit brengt mee dat Norma niet meer op grond van art. 14a WNR ten behoeve van deze uitvoerende kunstenaar (die immers geen rechthebbende meer is) kan optreden. Dit vermoeden van overdracht aan de producent op de voet van art. 45d Aw jo. art. 4 WNR kan echter worden weerlegd indien de uitvoerende kunstenaar met de producent schriftelijk anders is overeengekomen. In dat geval kan de uitvoerende kunstenaar zelf over zijn rechten beschikken en kan Norma wel op de voet van art. 14a WNR ten behoeve van de kunstenaar blijven optreden. Het vermoeden van overdracht geldt niet voor doorgifte via de kabel van radioprogramma’s.
Het vermoeden van overdracht heeft tot gevolg dat de kabelexploitanten ook over de periode vóór 11 december 2006 (waarin nog signalen via de ether werden verstuurd en inbreuk is gemaakt door secundaire openbaarmaking) geen vergoeding verschuldigd zijn, tenzij sprake is van een andersluidende overeenkomst tussen de uitvoerende kunstenaars en de producent. De Hoge Raad heeft bepaald dat dit laatste in de schadestaatprocedure dient te worden onderzocht.
Contractuele rechtenoverdracht bij voorbaat
Voorts bevestigt de Hoge Raad het eerdere oordeel van het Hof dat voor een contractuele overdracht bij voorbaat vereist is dat de overgedragen rechten voldoende bepaald zijn. Zoals andere collectieve beheersorganisaties was Norma overgegaan tot een contractspraktijk waarbij de aangesloten uitvoerende kunstenaars hun rechten op toekomstige uitvoeringen reeds bij voorbaat aan Norma overdroegen, dit om het wettelijke vermoeden van rechtenoverdracht aan de producent (art. 45d Aw) te omzeilen en de kabelgelden ook voor het geval veilig te stellen dat op grond van aanlevering via de Media Gateway geen sprake meer zou zijn van heruitzenden. Met de bevestiging van het bepaaldheidsvereiste voor een dergelijke rechtenoverdracht maakt de Hoge Raad een einde aan deze contractspraktijk. Daarmee komt ook een einde aan het debat over een dubbele rechtenoverdracht en de rechtsonzekerheid die daaruit voortvloeide voor producenten. Op basis van het arrest van de Hoge Raad kunnen producenten weer erop vertrouwen middels art. 45d Aw de voor exploitatie nodige rechten in handen te krijgen. Omroepen en kabelaars kunnen vervolgens via de producent een ‘schoon’ product verkrijgen. De rights clearance voor exploitanten wordt dus makkelijker. Uitvoerende kunstenaar verliezen echter een extra bron van inkomsten.