Schorsing van een lid van de ondernemingsraad (“OR”) door de kantonrechter is uitzonderlijk. Als democratisch gekozen personeelsvertegenwoordiger geniet een OR-lid namelijk niet alleen ontslagbescherming, maar ook bescherming tegen ‘benadeling’ in andere opzichten. In de praktijk kan het voor een ondernemer of OR dan ook lastig zijn OR-leden aan te spreken op hun functioneren. Dat een OR-lid echter niet onaantastbaar is als hij zijn boekje te buiten gaat, blijkt uit een opvallende uitspraak van de kantonrechter te Eindhoven van 29 januari 2015.
Verzoek aan kantonrechter ontslaan OR-lid
In deze zaak wordt aan de kantonrechter op grond van artikel 13 lid 1 WOR een verzoek gedaan tot het uitsluiten van een OR-lid van alle werkzaamheden van de OR voor de rest van de zittingsperiode, die formeel afloopt op 1 februari 2017. Dat het betreffende OR-lid, die tevens actief vakbondsvertegenwoordiger is, het wel erg bont heeft gemaakt valt af te leiden uit het feit dat het verzoek nota bene door de OR zelf wordt gedaan. Kennelijk bestaat binnen de OR geen draagvlak meer voor hem, nu de OR unaniem zijn vertrouwen in het OR-lid heeft opgezegd.
Vooropgesteld moet worden dat, wil een OR-lid ingevolge artikel 13 WOR worden uitgesloten van deelname aan de OR, sprake moet zijn van ernstige belemmeringen van de werkzaamheden van de OR die uitsluiting rechtvaardigen. Een ernstige belemmering kan aan de orde zijn als een groot deel van de OR weigert nog langer met het OR-lid samen te werken. Hiervoor moet wel een gefundeerd bezwaar tegen samenwerking met het OR-lid bestaan. Het zijn van een kritisch OR-lid duidt nog niet op ernstige belemmeringen.
Ernstige belemmeringen
In dit geval voerde de OR aan dat het individuele OR-lid de werkzaamheden van de OR ernstig belemmert doordat hij onder meer:
- van de OR eiste dat deze zou handelen op basis van – door het OR-lid vernomen en verspreide – geruchten, terwijl hij de OR geen kans bood deze informatie te controleren.
- Ook zou het OR-lid richting het bestuur uitspraken doen die door de rest van de OR niet werden gedragen.
- Bovendien zou hij vertrouwelijke informatie, welke hij alléén als OR-lid had verkregen, in zijn hoedanigheid van vakbondsconsulent hebben gebruikt, zonder medeweten van de OR.
De OR heeft meerdere voorstellen gedaan de samenwerking met het OR-lid te verbeteren, en zelfs mediation voorgesteld, maar het OR-lid wilde daaraan alleen meewerken als de OR hem eerst excuses maakte. Al met al raakte de verhouding tussen de OR en het betreffende OR-lid verstoord, waardoor de OR uiteindelijk het vertrouwen in hem opzegde en een verzoek tot schorsing indiende bij de kantonrechter.
De kantonrechter stelt vast dat de samenwerking binnen de OR ernstig is verstoord en dat aan deze situatie zo snel mogelijk een einde moet worden gemaakt. Door zijn handelwijze heeft het OR-lid blijk gegeven geen vertrouwen te hebben in de integriteit van de OR-leden, hetgeen wel is vereist voor het goed functioneren van de OR. Doordat het OR-lid standpunten openlijk afvalt, ondermijnt hij niet alleen de samenwerking met de OR, maar wordt bovendien de geloofwaardigheid van de OR aangetast. Dit wordt het OR-lid zwaar aangerekend.
De kantonrechter komt vervolgens tot de conclusie dat de OR voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin artikel 13 WOR kan worden toegepast. De kantonrechter is met het de OR eens dat de werknemer de OR ernstig belemmert in zijn werk, helemaal nu hij weigert met de OR in overleg te gaan. Het betreffende OR-lid wordt uitgesloten van alle werkzaamheden van de OR voor de rest van de zittingsperiode, aangezien de houding van dit OR-lid onvoldoende blijk geeft van zijn inzet tot een goede samenwerking te komen.
Belang mediation
Overigens is de verplichting voor een OR om eerst de bedrijfscommissie in te schakelen, alvorens een verzoek bij de kantonrechter tot schorsing van één van zijn leden in te kunnen dienen, in juli 2013 komen te vervallen. De verplichting om een OR-lid eerst te horen is op grond van art. 13 lid 2 WOR echter gebleven, waarbij het de bedoeling van de wetgever is dat eerst moet worden ingezet op een alternatieve vorm van geschilbeslechting. De poging tot mediation is daarom een essentieel onderdeel van de procedure. Wanneer een OR-lid daaraan echter niet meewerkt, kan dat dus in zijn nadeel werken. Ook op individuele OR-leden rust immers de plicht om ervoor te zorgen dat de OR zijn werk kan doen.