Inleiding
De inwerkingtreding van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (hierna: WHOA) op 1 januari 2021 maakt het voor levensvatbare bedrijven die in financiële moeilijkheden verkeren mogelijk om hun schulden te herstructureren zonder dat schuldeisers op onredelijke gronden kunnen dwarsliggen bij het akkoord. Deze regeling kan schuldeisers verplichten een deel van hun vordering(en) te saneren en dus (een gedeelte van) hun rechten prijs te geven. Uiteindelijk zouden alle partijen hierbij gebaat zijn: de schuldenaar wordt in de mogelijkheid gesteld om de bedrijfsactiviteiten voort te zetten en de schuldeisers zullen beter af zijn dan bij een faillissement. Vanuit dit oogpunt is het dan ook gerechtvaardigd dat schuldeisers (een deel van) hun rechten niet (langer) kunnen afdwingen. Het is echter de vraag of het bij de toepassing van de WHOA ook mogelijk is om (onder dwang) (financierings)verplichtingen op te leggen aan schuldeisers. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 oktober 2024 geoordeeld dat schuldeisers – de financierende banken in dit geval – niet verplicht kunnen worden de financiering voort te zetten onder gewijzigde voorwaarden.
Juridisch kader van de WHOA
Als een schuldenaar in een toestand verkeert waarin het redelijkerwijs aannemelijk is dat de schulden niet meer betaald kunnen worden, kan de schuldenaar de schuldeisers een akkoord aanbieden dat voorziet in de wijziging van de rechten van schuldeisers (artikel 370 lid 1 Faillissementswet). Hierbij moet volgens de memorie van toelichting gedacht worden aan de situatie dat (afdwingbare) verplichtingen van de schuldenaar, oftewel de rechten van schuldeisers, worden gewijzigd: kwijtschelding van openstaande vorderingen, uitstel van betaling of de omzetting van een vordering in aandelenkapitaal. De WHOA voorziet op basis van de tekst van de wet en bijbehorende toelichting dus niet in de mogelijkheid om verplichtingen (onder dwang) op te leggen aan schuldeisers. Het is echter wel mogelijk voor de schuldenaar om een voorstel te doen aan schuldeisers tot het wijzigen of beëindigen van lopende overeenkomsten (artikel 373 lid 1 Faillissementswet). De schuldeiser staat dan voor een keuze: wel of niet akkoord gaan met de gewijzigde voorwaarden. Als de schuldeiser niet akkoord gaat met de gewijzigde voorwaarden, kan de overeenkomst door de schuldenaar met toestemming van de rechter (na homologatie van het akkoord) worden beëindigd. Een ander relevant uitgangspunt is dat schuldeisers bij de homologatie van een akkoord niet slechter af mogen zijn dan bij een faillissement (artikel 384 lid 3 Faillissementswet).
Kortom: het wettelijk kader biedt bepaalde waarborgen voor schuldeisers en lijkt niet in de mogelijkheid te voorzien om verplichtingen met gewijzigde voorwaarden aan schuldeisers op te leggen. Er bestaat voor schuldeisers zelfs de keuzevrijheid om al dan niet in te stemmen met de gewijzigde voorwaarden van de lopende overeenkomst.
Uitspraak van de rechtbank Rotterdam
De rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van 9 maart 2023 echter – in tegenstelling tot het hierboven geschetste juridisch kader – een akkoord gehomologeerd waardoor de financierende banken (onder dwang) krediet moesten blijven verstrekken onder gewijzigde voorwaarden. Het akkoord legde aan de financierende banken dus een (financierings)verplichting op. De rechtbank is tot dit oordeel gekomen vanwege de beoogde flexibiliteit en het doel van de WHOA. De rechtbank is van oordeel dat het zinsdeel “wijziging van rechten” van artikel 370 lid 1 van de Faillissementswet ruim moet worden geïnterpreteerd voor zover het gaat om (de wijziging van) een al bestaand vorderingsrecht dat is vastgelegd in een overeenkomst en dus geoorloofd is onder het huidige wettelijke regime. Eén van de financierende banken – de Rabobank – had bezwaar tegen dit besluit en voerde aan dat er geen juridische grondslag is om (financierings)verplichtingen op te leggen onder gewijzigde voorwaarden. Er bestaat echter geen mogelijkheid om een rechtsmiddel in te stellen tegen een dergelijke beslissing van de rechtbank (artikel 369 lid 10 Faillissementswet). Voor de financieringspraktijk ontstond de vraag of financiers in het kader van een akkoord op de grond van de WHOA gedwongen kunnen worden om reeds toegezegde leningen of kredieten te verstrekken onder andere voorwaarden dan aan de toezegging waren verbonden, en dan met name of dit onder de wijziging van de rechten van schuldeisers valt te brengen (artikel 370 lid 1 Faillissementswet). Om hier uitsluitsel over te verkrijgen is door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad een vordering tot cassatie in het belang der wet tegen het vonnis van de rechtbank ingesteld (artikel 78 lid 7 Wet op de rechtelijke organisatie).
Arrest van de Hoge Raad
De Hoge Raad was het niet eens met het oordeel van de rechtbank en overwoog in zijn arrest van 25 oktober 2024 dat het akkoord dat is gehomologeerd door de rechtbank wel degelijk een wijziging van de financiering betrof en dat deze verplichting niet voortvloeit uit de bestaande financieringsovereenkomst. Door het akkoord moest krediet worden verschaft tegen andere voorwaarden dan overeengekomen in de overeenkomst. Dat is dus een wijziging van de verplichtingen van financierende banken waarvoor de WHOA geen juridische grondslag biedt. De Hoge Raad vernietigde dan ook het vonnis van de rechtbank Rotterdam (zonder dat nadeel wordt toegebracht aan de door partijen verkregen rechten).
Conclusie
Het arrest van de Hoge Raad is belangrijk voor de toepassing van de WHOA en schept duidelijkheid over de verhoudingen tussen de schuldenaar en schuldeiser(s) in een WHOA-traject. De WHOA dient als instrument om de rechten van schuldeisers te kunnen wijzigen. Met dit wettelijk kader is echter niet beoogd schuldeisers te dwingen tot (financierings)verplichtingen tegen andere voorwaarden. Het doel om levensvatbare bedrijven in leven te houden, heiligt dus niet alle middelen.