De ‘vergeten’ 403-verklaring

De Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam oordeelde op 23 juli 2014 dat de voorwaarden voor intrekking van een aansprakelijkheidsverklaring (”403-verklaring”) en beëindiging van overblijvende aansprakelijkheid strikt dienen te worden toegepast (Hof Amsterdam 23 juli 2014, nr. 200.142.777/01 OK (GHAMS:2014:2887)). Kort gezegd komt deze uitspraak er voor de praktijk op neer dat bij het ‘vergeten’ van de 403-verklaring in geval van ontvlechting van een groepsmaatschappij uit een concern de aansprakelijkheid van de voormalige moedermaatschappij blijft doorlopen, tenzij aan de wettelijke voorwaarden voor intrekking en beëindiging daarvan is voldaan.
Hieronder wordt ingegaan op de achtergrond en inhoud van deze zaak en worden een aantal praktijktips gegeven.

1. Achtergrond
1.1 Aansprakelijkstelling
Een rechtspersoon is in principe verplicht een jaarrekening in te richten en te publiceren. Als aan de voorwaarden uit artikel 2:403 van het Burgerlijk Wetboek (”BW”) wordt voldaan geldt echter de concernvrijstelling; een tot een groep behorende rechtspersoon, meestal de ”dochtermaatschappij”, hoeft dan geen jaarrekening in te richten conform de reguliere regelgeving en hoeft deze ook niet te publiceren. Een van de voorwaarden hiervoor is dat een andere rechtspersoon of vennootschap, meestal de ”moedermaatschappij”, zich hoofdelijk aansprakelijk stelt voor schulden uit rechtshandelingen van de dochtermaatschappij doormiddel van het deponeren van een aansprakelijkheidsverklaring (”403-verklaring”) bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel (”KvK”).

1.2 Intrekking aansprakelijkstelling
In bepaalde situaties is het van belang dat de aansprakelijkstelling van de moedermaatschappij voor schulden van de dochtermaatschappij wordt beëindigd. Hier zal onder meer behoefte aan bestaan in geval van verkoop van de dochtermaatschappij. Men wil immers niet dat de moedermaatschappij aansprakelijk blijft voor schulden van de voormalige dochtermaatschappij. De intrekking van de 403-verklaring dient te gebeuren door middel van deponering van een intrekkingsverklaring bij de KvK. De aansprakelijkstelling wordt hiermee ingetrokken vanaf het moment van deponering van de intrekkingsverklaring.

1.3 Beëindiging van overblijvende aansprakelijkheid
De moedermaatschappij blijft aansprakelijk voor schulden uit rechtshandelingen voortvloeiende uit de periode voorafgaand aan de intrekking van de 403-verklaring.
Deze ‘overblijvende’ aansprakelijkheid kan worden beëindigd, mits aan de navolgende wettelijke voorwaarden wordt voldaan:
(i)        de rechtspersoon behoort niet meer tot het concern;
(ii)       een mededeling van het voornemen tot beëindiging van de aansprakelijkheid heeft ten minste twee maanden ter inzage gelegen ten kantore van de KvK;
(iii)      ten minste twee maanden zijn verlopen na de aankondiging in een landelijk verspreid dagblad dat en waar de mededeling ter inzage ligt; en
(iv)      tegen het voornemen heeft de schuldeiser niet tijdig verzet gedaan of zijn verzet is ingetrokken dan wel bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak ongegrond verklaard.

2. Hof Amsterdam 23 juli 2014, nr. 200.142.777/01 OK (GHAMS:2014:2887)

2.1 Welke situatie deed zich voor?
De moedermaatschappij hield tot 1992 alle aandelen in de dochtermaatschappij. Tussen de dochtermaatschappij en X bestond een arbeidsovereenkomst die in 1975 was aangegaan. De moedermaatschappij heeft in 1987 een 403-verklaring gedeponeerd bij de KvK waarin zij zich aansprakelijk stelt voor schulden voortvloeiende uit rechtshandelingen van de dochtermaatschappij.

Op 16 september 2013 heeft de moedermaatschappij de 403-verklaring ingetrokken. Deze intrekking is op 24 september 2013 door de KvK verwerkt. Op 30 oktober 2013 heeft de moedermaatschappij de mededeling van het voornemen de overblijvende aansprakelijkheid te beëindigen ter inzage gelegd bij de KvK. Op 7 november 2013 heeft X een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. Dit verzoek is op 23 december 2013 toegewezen. Op 15 november 2013 heeft X verzet gedaan tegen beëindiging van de overblijvende aansprakelijkheid. Op 21 januari 2014 is de dochtermaatschappij failliet verklaard.

2.2 Welke vragen kwamen aan de orde in deze zaak?

In deze zaak kwamen twee vragen aan de orde:
(i) kan de moedermaatschappij aansprakelijk worden gehouden voor de schuld van de dochtermaatschappij; en
(ii) is het onredelijk dat X zich beroept op de 403-verklaring ook al wist zij dat de dochtermaatschappij vanaf 1992 niet meer werd gehouden door de moedermaatschappij?

2.3 Hoe oordeelde het Hof Amsterdam?

(ad i)   De schuld vloeit voort uit de arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst valt binnen het ‘aansprakelijkheidstijdvak’; in de rechtspraak wordt aangenomen dat de aansprakelijkheid op basis van de 403-verklaring voor schulden uit duurovereenkomsten, zoals de arbeidsovereenkomst, ook geldt als de arbeidsovereenkomst voor deponering van de 403-verklaring is aangegaan. Ook de toekenning van de ontslagvergoeding valt binnen het aansprakelijkheidstijdvak, omdat de voorwaarden voor beëindiging van de overblijvende aansprakelijkheid nog niet waren vervuld.

(ad ii)  Alleen in uitzonderlijke gevallen kan de aansprakelijkheid voortvloeiend uit een 403-verklaring onredelijk zijn. Volgens het Hof Amsterdam weegt het zwaarder dat de 403-verklaring niet volgens de wettelijke voorwaarden was ingetrokken dan dat X had moeten weten dat de groepsband tussen moeder- en dochtermaatschappij was verbroken.

3. Wat betekent deze uitspraak voor de praktijk?

Uit deze uitspraak blijkt dat het van groot belang is de procedure voor intrekking van de aansprakelijkstelling en het beëindigen van de overblijvende aansprakelijkheid nauwgezet in acht te nemen bij verkoop van een dochtermaatschappij. Het niet voldoen aan de voornoemde voorwaarden kan leiden tot claims van schuldeisers van voormalige dochtervennootschappen. Het ‘vergeten’ van een 403-verklaring kan zo verstrekkende gevolgen hebben.

Gelet op het bovenstaande raden wij aan:
(i)  de status van de gedeponeerde 403-verklaringen binnen het concern regelmatig te evalueren;
(ii) 403-verklaringen voor dochtermaatschappijen die niet meer tot het concern behoren in te trekken doormiddel van het deponeren van een intrekkingsverklaring bij de KvK;
(iii) de overblijvende aansprakelijkheid conform de daarvoor geldende voorwaarden te beëindigen.

NB:
In de praktijk komt het met enige regelmaat voor dat de moedermaatschappij een 403-verklaring opstelt waarin zij zich aansprakelijk stelt voor schulden uit rechtshandelingen van meerdere dochtermaatschappijen. Deze 403-verklaring wordt vervolgens in het dossier van de betreffende dochtermaatschappijen bij de KvK gedeponeerd. Dit wil zeggen dat uit het dossier van elke dochtermaatschappij blijkt voor welke dochtermaatschappijen de moedermaatschappij zich aansprakelijk heeft gesteld. Op het moment dat een groepsmaatschappij wordt verkocht, van naam wijzigt of ophoudt te bestaan en de 403-verklaring voor die betreffende dochtermaatschappij wordt ingetrokken, zorgt de gedeponeerde 403-verklaring bij de resterende dochtermaatschappij voor een onjuiste voorstelling van zaken. Het is daarom aan te bevelen de 403-verklaring per dochtervennootschap afzonderlijk te deponeren.

Dit artikel is geschreven door:

Alexander Defauw

Volg ons op

Laatste nieuws