Stakingen in het openbaar vervoer komen met regelmaat voor. Bij algehele stakingen (waarbij geen treinen of bussen rijden) heeft het gehele publiek er last van. Actievoerders kiezen er mede daarom nogal eens voor om zogenoemde ‘publieksvriendelijke’ acties op te zetten. Daarbij wordt bijvoorbeeld wel volgens dienstregeling gereden, maar worden geen kaartjes verkocht of gecontroleerd. Van deze acties hebben eigenlijk alleen de werkgevers last; zij lopen substantiële inkomsten mis. Hoe kunnen werkgevers hiermee omgaan?
Staken: geen werk, geen loon
Als hoofdregel geldt dat werknemers die staken, geen recht hebben op loondoorbetaling. Bij een algehele staking is dat vrij makkelijk toe te passen: de stakende werknemers krijgen over de uren dat zij niet hebben gewerkt, geen loon uitbetaald. Bij collectieve acties zitten werkgevers echter met een probleem: de werknemers hebben wel gewerkt, maar hebben niet alles gedaan wat tot hun takenpakket behoort. Werkgevers zien zich in die situaties geconfronteerd met een moeilijke vraag: mogen zij het loon van hun werknemers korten, en zo ja: hoe dan? Bij collectieve acties die in 2008 in het busvervoer plaatsvonden (en waarover tot nu toe is geprocedeerd), hebben werkgevers ervoor gekozen om het loon van de werknemers tijdens de publieksvriendelijke acties met 50% tot 75% gekort. Dat vonden de vakbonden onrechtmatig, en zij zijn een procedure begonnen die uiteindelijk heeft geleid tot een arrest van het gerechtshof Amsterdam.
Mogelijkheid tot korten
De vakbonden stelden onder meer dat de vervoerders geen onderscheid mochten maken tussen de stakende werknemers (die wel de bus reden maar geen kaartjes verkochten/controleerden) en de niet-stakende werknemers (die wel kaartjes verkochten/controleerden): ze zouden allemaal wel, of allemaal niet ‘gestraft’ moeten worden, want de acties werden gevoerd vanwege betere arbeidsvoorwaarden voor alle werknemers. Bovendien vonden de bonden dat de vervoerders eigenlijk überhaupt geen kortingen op het loon hadden mogen doorvoeren, omdat de stakingen niet tot een ‘ontwrichting’ van het bedrijf van de vervoerders hadden geleid.
Met het eerste punt maakte de rechter (zowel de kantonrechter als het gerechtshof) snel korte metten: een werkgever kan uiteraard niet worden verplicht om ook het loon van niet-stakende werknemers te korten. Met betrekking tot het tweede punt heeft de rechter aangenomen dat ook bij collectieve acties een loonkorting kan plaatsvinden, omdat de vervoerders door de acties een aanzienlijk nadeel hebben geleden.
Hoogte korting gebaseerd op schade
Vervolgens komt in de uitspraak aan de orde hoe de loonkorting tot stand kan komen. De werkgevers hadden de korting onderbouwd met verschillende onderzoeken die aantoonden hoeveel schade zij hadden geleden als gevolg van de collectieve acties. De bonden meenden echter dat dit geen grond voor de korting kon zijn, maar dat moest worden gekeken naar hoeveel werk de werknemers hadden gedaan. Zij meenden dat de buschauffeurs, met het rijden van de bussen volgens de reguliere dienstregeling, in feite 95% van hun werkzaamheden hadden verricht. De vakbonden stelden dat áls het loon al gekort zou mogen worden, dit met maximaal 5% zou mogen gebeuren.
De rechter komt tot het oordeel dat de hoogte van de geleden schade van belang kan zijn bij de vaststelling van de mate waarin de werknemers hun werk hebben verricht. Er wordt dus niet alleen gekeken naar het aantal handelingen dat de werknemers hebben verricht, of naar de tijd die het verrichten van die handelingen kost. De ‘waarde’ ervan wordt kennelijk ook meegewogen. Gebaseerd op de deskundigenrapporten meent de rechter dat de kortingen van 50% en 75% redelijk waren.
Noot bij uitspraak
In de uitspraak van het hof komen verschillende interessante leerstukken aan bod. Want de uitspraak heeft grotere gevolgen voor stakende werknemers (en vakbonden) dan zij kennelijk hadden gedacht. En wanneer mag een werkgever eigenlijk wèl het loon van het hele personeel korten – dus ook van de werknemers die wel hun werk hebben gedaan? Hierover schreef Annemarieke van Vlodrop in haar annotatie bij de uitspraak, in JIN 2016/97.