Veel statutair bestuurders hebben niet alleen een vennootschapsrechtelijke relatie met de rechtspersoon waarvan zij bestuurder zijn, maar ook een contractenrechtelijke. Naast de formele benoeming als bestuurder (het vennootschapsrechtelijke aspect), wordt immers vaak een arbeidsovereenkomst of een zogenoemde managementovereenkomst (met een management-bv) gesloten, waarin de werkzaamheden en verantwoordelijkheden van de bestuurder nader worden uitgewerkt. Een dergelijke overeenkomst bevat daarbij over het algemeen bepalingen over onder meer vergoeding(en) en de wijze waarop de contractuele relatie eindigt. Over de beëindiging van de contractuele relatie in verband met beëindiging van de vennootschapsrechtelijke relatie, is in november 2013 (weer) een interessante uitspraak gedaan.[1]
Ontslag statutair bestuurder: ook beëindiging arbeidsovereenkomst
Reeds in 2005 heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis, geoordeeld dat een rechtsgeldig (vennootschapsrechtelijk) ontslag van een statutair bestuurder in beginsel ook de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van deze bestuurder tot gevolg heeft. Hierop zijn uiteraard uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld indien sprake is van een ontslagverbod of als partijen iets anders zijn overeengekomen. In de desbetreffende arresten, ook wel bekend als de “15 april-arresten” [2]( spreekt de Hoge Raad uitdrukkelijk over een ‘automatisch’ einde van de arbeidsovereenkomst bij een vennootschapsrechtelijk ontslag. Er is, zowel in de literatuur als de jurisprudentie, al vaker de vraag gesteld of de redenering van de Hoge Raad ook opgaat voor statutair bestuurders die werkzaamheden verrichten op basis van een managementovereenkomst. Het gerechtshof Amsterdam heeft deze vraag op 12 november 2013 ontkennend beantwoord.
Ontslag bestuurder: geen beëindiging managementovereenkomst
Het hof Amsterdam meent dat de omstandigheden die in de 15 april-arresten aan de orde waren, niet zonder meer op één lijn kunnen worden gesteld met de situatie van het ontslag van een statutair bestuurder met een managementovereenkomst. In de zaak waarover het hof oordeelde, betrof het immers geen natuurlijke persoon die zowel bestuurder als werknemer was; het ging om een rechtspersoon die bestuurder en opdrachtnemer onder een managementovereenkomst was. De wetsgeschiedenis die in de 15 april-arresten wordt aangehaald, ziet volgens het hof enkel op arbeidsrechtelijke relaties met natuurlijke personen. Nu daarvan geen sprake was, kon ook niet zonder meer worden aangenomen dat het vennootschapsrechtelijke ontslag van de bestuurder een einde van de managementovereenkomst tot gevolg had, aldus het hof. Voor het antwoord op de vraag welke gevolgen het vennootschapsrechtelijke ontslag dan wèl heeft, kijkt het hof Amsterdam naar hetgeen partijen daarover zijn overeengekomen.
Tot slot
De uitspraak van het hof Amsterdam betreft een restrictieve uitleg van de 15 april-arresten, waarop in de literatuur enige kritiek is geuit. Als deze uitspraak wordt gevolgd, zou dat inhouden dat een statutair bestuurder met een managementovereenkomst (gesloten door een management-bv) in geval van vennootschapsrechtelijk ontslag in beginsel beter wordt beschermd dan een statutair bestuurder met een arbeidsovereenkomst. In het eerste geval dient immers mogelijk nog opzegging plaats te vinden, terwijl in het tweede geval het enkele ontslagbesluit in principe volstaat. Er kan worden gespeculeerd over de vraag of dit de bedoeling zal zijn geweest van de 15 april-arresten. Totdat de Hoge Raad zich hierover heeft uitgelaten, is het echter zaak goed na te denken over welke contractuele relatie de vennootschap en de bestuurder aangaan, en wat zij in de te sluiten overeenkomst opnemen.