De Hoge Raad heeft vrijdag 28 maart een belangrijke uitspraak (ECLI:NL:HR:2014:766) gewezen over de mogelijkheid voor een rechtspersoon als bedoeld in artikel 3:305a BW (hierna: “belangenorganisatie”) om door een aanmaning of mededeling op de voet van art. 3:317 lid 1 BW de verjaring te stuiten van rechtsvorderingen van personen wier belangen hij behartigt, óók voor zover deze rechtsvorderingen strekken tot nakoming van verbintenissen tot schadevergoeding te voldoen in geld. Naar aanleiding van een door de Rechtbank Amsterdam gestelde prejudiciële vraag (ECLI:NL:RBAMS:2013:5910) heeft de Hoge Raad deze vraag bevestigend beantwoord.
Onderhavige vraag is opgekomen in een procedure die de belangenorganisatie VEB heeft aangespannen tegen Deloitte c.s. Kort gezegd, stelt de VEB zich daarin op het standpunt dat (voormalig) aandeelhouders van Ahold schade hebben geleden doordat zij op het verkeerde been zijn gezet door jaarrekeningen van Ahold voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring. De VEB heeft daartoe namens alle (voormalige) aandeelhouders van Ahold een ingebrekestelling laten betekenen ter stuiting van de verjaring van hun vorderingen tot schadevergoeding. De vraag is vervolgens gerezen of daarmee wel de verjaring is gestuit.
Een belangenorganisatie in de zin van art. 3:305a BW kan een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen. Deze collectieve actie kan vrijwel iedere rechtsvordering behelzen, denk bijvoorbeeld aan nakoming van een overeenkomst, gerechtelijke ontbinding van een overeenkomst, gerechtelijke vernietiging van een rechtshandeling, vordering uit onverschuldigde betaling, rechterlijk ge- of verbod, vordering tot nakoming van een ongedaanmakingsverbintenis, rectificatie, etc. De vordering tot schadevergoeding is echter uitgesloten (art. 3:305a lid 3 BW).
Deze beperking van de collectieve actie is ingegeven door de omstandigheid dat schadevergoeding aan individuele personen moet worden uitgekeerd, en door de juridisch-technische complicaties waartoe het toelaten van een collectieve actie op dit punt aanleiding kan geven, aldus de Hoge Raad. Dergelijke complicaties doen zich echter niet voor bij de collectieve stuiting van verjaring van vorderingen tot vergoeding van schade.
Uit de parlementaire geschiedenis van art. 3:305a BW volgde reeds dat een belangenorganisatie de verjaring van vorderingen van de belanghebbenden, waaronder de vordering tot schadevergoeding, kan stuiten door een procedure op de voet van art. 3:305a BW bij de rechter aanhangig te maken (stuiting ex art. 3:316 lid 1 BW). Tevens volgt uit de parlementaire geschiedenis dat een belangenorganisatie ook bevoegd is de schuldenaar door middel van een aanmaning ten behoeve van de belanghebbende in gebreke te stellen. In lijn hiermee heeft de Hoge Raad nu verduidelijkt dat belangenorganisaties ook de mogelijkheid hebben om de verjaring van dergelijke vorderingen te stuiten door middel van een aanmaning of mededeling in de zin van art. 3:317 lid 1 BW.